Au moment de la création de la Société Nationale des Chemins de Fer belges, l'effectif du matériel à voyageurs s'élevait à 9 319 voitures et 1 602 fourgons (inventaire du mois de septembre 1926). Ce parc était exclusivement composé de voitures à caisse en bois et extrêmement disparate par suite de la présence, à côté du matériel "Etat belge", de véhicules allemands de types obsolètes qui furent remis en application du traité de Versailles.

En 1922, Monsieur BRIAND, Président de la Commission du matériel à voyageurs au Congrès de Rome de cette même année, concluait déjà ses travaux en mettant en exergue que tous les réseaux s'orientaient résolument vers la construction de voitures métalliques.
Grâce à une garantie de. l'Etat, la S.N.C.B. passa dès 1931 des 1 000 véhicules par l'industrie

Le présent ouvrage a pour objet l'histoire du matériel remorqué
d'un montant de 665 millions, commandes pour faire construire privée.

de retracer la tranche de

à voyageurs qui débute en 1929
La première partie en est consacrée au marquage des véhicules. Telle la pierre de Rosette, qui permit à Champollion de décrip-ter les hiéroglyphes, elle permettra au non-initié, de comprendre la signification des multiples indications qui émaillent les parois des véhicules.
Dans la deuxième partie, les auteurs décrivent successivement les voitures internationales, les voitures de la Compagnie des wagons-lits, le matériel du service intérieur et finalement le matériel spécial.

Une fiche technique donne, pour chaque type de voiture, une vue en élévation et en plan, ainsi qu'une ou plusieurs photographies représentatives de la série. Cette même fiche donne les caractéristiques essentielles : effectif, nombre de places assises, vitesse de circulation autorisée, tare, mode de chauffage, type de bogie et année de construction de la voiture.

Ces diverses données sont groupées sous forme d'un code conventionnel dont la signification est explicitée au début de cette partie du livre.

Après la description de chaque type de véhicule, le lecteur trouvera un tableau synoptique reprenant la date de sortie d'usine de chaque voiture, les modifications de sa numérotation au fil

—des années, ainsi que les diverses transformations dont elle a fait l'objet.

Ce foisonnement de détails n'a pu être collecté que par un patient et minutieux travail de recherche, qui est tout à l'honneur de l'équipe qui a conçu l'ouvrage.

La dernière partie donne une représentation schématique des divers types de bogies, leurs caractéristiques essentielles, ainsi que les types de voitures qui en ont été équipées.

Un index général en fin d'ouvrage répertorie chaque numéro de voiture et permet d'en retrouver les caractéristiques dans le livre.

Le présent recueil des voitures métalliques des Chemins de Fer belges est un document que chaque fervent de matériel de Chemin de Fer et en particulier de matériel tracté aura à coeur d'avoir à portée de main dans sa bibliothèque.


Bij de oprichting van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen omvatte het reizigersmaterieel 9 519 rijtuigen en 1 602 pak-wagens (telling van september 1926). Het park bestond uitsluitend uit rijtuigen met houten kasten en was verder zeer ongelijksoortig samengesteld doordat er behalve materieel van de "Belgische Staatsspoorwegen" ook verouderde Duitse rijtuigen deel van uitmaakten die in uitvoering van het Verdrag van Versailles aan België waren afgestaan.

De Hr BRIAND, Voorzitter van de Commissie voor het reizigersmaterieel op het Congres van Rome van 1922, kon uit de werkzaamheden toen al de gevolgtrekking maken dat alle netten vastberaden voor de bouw van metalen rijtuigen gekozen hadden.

Dank zij een staatswaarborg van 665 miljoen frank kon de NMBS vanaf 1931 bij de particuliere nijverheid bestellingen plaatsen voor de bouw van 1000 rijtuigen.

Deze verhandeling schetst de geschiedenis van het getrokken reizigers materieel, die in 1929 aanvangt.

Het eerste deel behandelt de merktekens op de rijtuigen. Zoals de egyptoloog Champollion aan de hand van de steen van Rosette de hiërogliefen kon ontcijferen, zo zal de belangstellende leek, na het lezen van dit hoofdstuk een goed begrip hebben van de talrijke tekens die op de rijtuigwanden voorkomen.

In het tweede deel beschrijven de auteurs achtereenvolgens de internationale rijtuigen, de slaaprijtuigen van de Compagnie Internationale des Wagons-Lits, het binnenlands en ten slotte het speciaal materieel.

Een technische steekkaart geeft van elk rijtuigtype het grondplan en het vooraanzicht alsmede een of meer foto's, zodat men zich een algemeen beeld van de reeks kan vormen.

Op deze kaart staan ook de belangrijkste kenmerken : effectief, aantal zitplaatsen, toegestane snelheid, tarra, wijze van verwarmen, draaisteltype en bouwjaar van het rijtuig.

Die gegevens zijn voorgesteld in een overeengekomen code waarvan de betekenis in het begin van het hoofdstuk uiteengezet wordt.

Na de beschrijving van elk rijtuigtype volgt een synoptische tabel met de datum waarop elk rijtuig de fabriek heeft verlaten, de wijzigingen die het rijtuignummer in de loop der járen heeft ondergaan en de eventuele verbouwingen.

Die overvloed van bijzonderheden kon maar bijeengebracht worden door geduldig en zorgvuldig onderzoekswerk, dat de ploeg, die dit boek schreef, alle eer aandoet.

In het laatste deel zijn de verschillende draaistelsoorten schematisch voorgesteld met vermelding van hun bijzonderste kenmerken en van de rijtuigtypen die ermee uitgerust werden.
Ten slotte staat achteraan in hei/ boek een register van de rijtuig-nummers, die het mogelijk maakt alle kenmerken gemakkelijk terug te vinden.

Elke liefhebber van spoorwegmaterieel zal dit boek over de metalen rijtuigen van de Belgische Spoorwegen binnen handbereik willen houden en zal het zonder enige twijfel een ereplaats in zijn bibliotheek toekennen.